Bij Loebèr kan je gerust spreken van een
boekbindersgeslacht. De beroemdste telg is Johannes Aarnout Loebèr Jr.
(1869-1957). Maar zijn grootvader oefende dit beroep ook al uit. Zijn vader
J.A. Loebèr Sr. was eveneens actief als boekbinder van 1839 tot ca. 1890. De
binderij was gevestigd op Rapenburg 103 in Leiden. Zijn zoon ging bij hem in de
leer en was al jong gefascineerd door dit handwerk dat hij tot een kunst
verhief. Hij ontwierp en vervaardigde vanaf ca. 1890 fraaie boekbanden in de
stijl van de zogenaamde Nieuwe Kunst. Sommige van zijn ontwerpen waren zeer
luxueus uitgevoerd, o.a. in gebatikt perkament. Hij bond veel in opdracht van
Leidse hoogleraren en studenten, maar ook heel veel voor de Haagse bankier en
musicoloog D.F. Scheurleer. Enige tijd gaf hij in het pand aan het Rapenburg ook
cursussen.
In de loop der jaren ging hij zich steeds meer bezig houden
met de bestudering van het handwerk. In 1895 richtte Loebèr Jr. de Vereeniging
Kunst Toegepast op Boekbanden op en hij was ook de drijvende kracht achter het
vaktijdschrift “De Boekband”, vanaf 1895. Hij stond sterk onder invloed van de
Engelse Arts and Crafts Movement en propageerde de woorden van William Morris
‘de handwerker moet kunstenaar, de kunstenaar handwerker worden’. In 1904
vertrok hij naar Elberfeld (Wuppertal) waar hij leraar (later hoogleraar) werd
aan de Kunstgewerbeschule.
Loebèr publiceerde heel veel over zijn vak, o.a. in Duitse
vaktijdschriften. Een bekende publicatie van hem is: “De geschiedenis van den
boekband” (Amsterdamse Grafische School, 1935).
Loebèr was behalve boekbinder ook ornament-tekenaar en
houtsnijder. Hij had grote belangstelling voor de Indische kunstnijverheid
(textiel/bamboe/houtsnijwerk/metaalbewerking) en publiceerde daar tussen 1900
en 1937 heel veel over. De Indische kunstnijverheid
oefende grote invloed uit op zijn eigen werk
als ontwerper.
J.A. Loebèr Jr. overleed in 1957 in Elberfeld (Wuppertal).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten